Waar en hoever ik ook keek, er was geen spoor van mensen of menselijke beschaving te zien. Ik was helemaal alleen.
Wat een geluk mijn wens was uitgekomen.
Eindelijk alleen op de wereld, geen gezeur, geen lange tenen om op te trappen, geen korte lontjes en nooit meer hoeven praten als Brugman tegen dovemansoren.
Alles om mij heen zag er groen uit. Het gras was groen en ook schoon zag ik. Geen nare, kriebelende, bijtende beestjes.
"Fijn eindelijk weer op blote voeten lopen."
Ik trapte mijn sandalen uit, haalde diep adem en nog eens en voor de zekerheid nog een keer. Geen gekriebel of niesbui volgde. Ik had zelfs geen last meer van allergieën.
Zouden de bomen ook niet meer voor allergische reacties zorgen?
Opgewekt ging ik er op af. Het leken wel reuzen. Zij hadden een aantrekkelijke kleur groen en ritselden zacht. Geen idee wat zij zeiden maar tegenhouden deden zij mij niet.
Na zo'n 500 meter gelopen te hebben kabbelde een beekje mij tegemoet.
Het zag er vriendelijk uit en glinsterde ook groen.
"Groen is de kleur van het avontuur", mompelde ik en ging aan de voet van een van de reuzen zitten en genoot van het alleen zijn. Langzaam liet ik mijn voeten in het beekje zakken en sloot mijn ogen.
"Je bent niet alleen", zei een stem.
"En of ik alleen ben", dacht ik. "Gewoon ogen dicht en negeren, daar hebben aandachttrekkers een hekel aan."
"Heb je zin om een spelletje te doen?"
Ik zweeg. Aan spelletjes doen heb ik een broertje dood en van dat gewauwel werd ik nu al doodziek."
"Ah, toe nou. Ik ben al zolang alleen. Je hoeft alleen maar te raden wie ik ben."
Langzaam deed ik een oog open. Voor mij stond een klein kereltje. Geen baard, geen puntmuts dus alvast geen dwerg of kabouter hoewel... die worden vast niet met baard en muts op geboren.
Het kereltje keek mij aandachtig aan en ging op een boomwortel zitten wippen.
"Waar zijn je vriendjes?"
"Waar zijn die van jou?"
"Jij hebt er dus geen anders gaf je wel antwoord op mijn vraag.", concludeerde ik.
Het kereltje vertrok zijn mond en keek mij lelijk aan en zweeg. Het had verdacht veel trekken van iemand uit een ver verleden.
De ondergescheten kabouter kon het niet zijn, die was in Lapland gebleven.
Met gesloten ogen leunde ik tegen de reus aan en liet het stuk chagrijn links liggen. Geen haar op mijn hoofd die er aan dacht het spelletje mee te spelen.
Het wezentje zat te frummelen en haalde iets uit zijn jaszak.
"Wil jij er geen voor het slapen gaan?"
Hij stak een potje onder mijn neus en ik rook... drop.
"Hoe kom je daar aan, oma.."
"Goed geraden. Ik ben je oma. Jij hebt gewonnen."
Er volgde een zachte plof en het mannetje was verdwenen. Gewoon in het niets opgelost. Alleen het potje katjes dropjes stond er nog.
Dit verhaal doet mee aan de Schrijfuitdaging van Hans van Gemert op de Nederlandse blog site Yoo.rs.
De cursieve tekst is opgegeven en moet voorkomen.
Posted using Partiko Android